Ruggenprik bij bevalling: grote verschillen per provincie

Ziekte, Gezondheid, gezondheidszorg
vrijdag, 01 juni 2018 om 9:24
welingelichtekringen header 1
In Brabant en Limburg wordt de ruggenprik veel vaker toegediend bij een bevalling dan in de rest van Nederland. In de meeste Europese landen is een ruggenprik bij de bevalling doodnormaal, want waarom zou je nodeloos pijn lijden is de gedachte. In Nederland niet. Het zal met het calvinisme te maken hebben, maar Nederlandse vrouwen vinden nog regelmatig dat je stoer moet zijn en de pijn moet doorstaan. Maar in het zuiden van Nederland hebben ze die neiging gelukkig steeds minder. Bijna 38 procent van de Brabantse vrouwen en ruim 36 procent van de Limburgers beviel met ruggenprik bij de eerste bevalling. Ter vergelijking: In Drenthe en Flevoland is dat respectievelijk 12,1 en 13,7 procent. Dat blijkt uit onderzoek van het VUmc naar alle ruim 600.000 bevallingen in Nederland tussen 2010 en 2013. In provincies waar de ruggenprik minder werd toegediend, waren wel andere vormen van pijnbestrijding, zoals morfineachtige stoffen of kregen vrouwen het hormoon oxytocine dat moet helpen bij de opwekking van weeën. In regio's waar dat laatste vaak gebeurde, verloren meer vrouwen veel bloed tijdens de bevalling. Anna Seijmonsbergen-Schermers, onderzoeker en verloskundige aan het VUmc reageert in het AD: "Dat het gebruik van sommige interventies bij een bevalling zo sterk verschilt per regio is onwenselijk. Een vrouw die pijnbestrijding wil, zou ongeacht haar woonplaats evenveel mogelijkheden moeten hebben. Het gaat om gelijke mogelijkheden voor vrouwen en gelijke kwaliteit van zorg.’’ Ze erkent dat de inzet van pijnbestrijding mogelijk deels afhangt van de voorkeur van de vrouw. De cijfers per provincie: 1. Groningen - 25,4 procent 2. Friesland - 20,1 procent 3. Drenthe - 12,3 procent 4. Flevoland - 13,7 procent 5. Gelderland - 27,6 procent 6. Overijssel - 27,7 procent 7. Noord-Brabant - 37,5 procent 8. Limburg - 36,4 procent 9. Zeeland - 19,1 procent 10. Zuid-Holland - 27,3 procent 11. Noord-Holland - 22,3 procent 12. Utrecht - 31 procent
Bron(nen): AD