Toen astronoom Mike Brown eind jaren negentig vanwege mist de krachtige Hale-telescoop niet kon gebruiken, moest hij zijn toevlucht nemen tot een veel kleinere, analoge telescoop. Een prehistorisch ding dat nog gewone foto's maakte die in een donkere kamer moesten worden ontwikkeld. Het was even behelpen, totdat Brown zich realiseerde dat ouderwetse fotografie beter dan de digitale in staat is grote gebieden van de ruimte in kaart te brengen en grote bewegende objecten te identificeren.
In zijn boek How I Killed Pluto dat afgelopen december verscheen, beschrijft Brown hoe hij zo uiteindelijk een mogelijke tiende planeet ontdekte. Hij realiseerde zich daarbij meteen dat hij met zijn vondst de definitie van ons zonnestelsel op zijn kop zette. In het gebied waar hij de nieuwe 'planeet' aantrof, de Kuipergordel (voorbij Neptunus), bevinden zich namelijk naar alle waarschijnlijkheid nog veel meer objecten die als planeet kunnen worden aangemerkt. En allemaal even klein als Browns ontdekking. En als Pluto, onze tot dan toe negende planeet.
Brown zou 'zijn planeet' uiteindelijk
Eris noemen, naar de Griekse godin van de tweestrijd. De
Internationale Astronomische Unie (I.A.U.) zat namelijk behoorlijk in haar maag met Browns ontdekking. Er moest een historische knoop worden doorgehakt: ofwel
Eris als planeet te erkennen en daarmee de deur open te zetten naar een zonnestelsel met mogelijk wel 100 planeten. Of
Eris als planeet te weigeren en daarmee ook
Pluto, pas ontdekt in 1930, de status van planeet te ontnemen. De internationale
wetenschap koos, na een succesvolle campagne door Brown zelf, voor het laatste en degradeerde
Eris en
Pluto tot dwergplaneten.
Dankzij Mike Brown telt ons zonnestelsel sinds 2006 nog maar acht planeten.