Waarom een groep normale jongens iemand kan doodschoppen

Wetenschap
zaterdag, 07 augustus 2021 om 6:59
20519160 m
Er is veel ophef over groepen Nederlanders die in het uitgaansleven op vakantie willekeurige anderen (bijna) doodschoppen. Toch is het niet uitzonderlijk: soortgelijke dingen gebeuren in het uitgaansleven regelmatig, al loopt het doorgaans minder slecht af dan de aanval op Carlo Heuvelman.
Hoe kan een vechtpartij zo escaleren? Don Weenink, socioloog aan de Universiteit van Amsterdam, doet al jaren onderzoek naar jeugdgeweld door voorbeelden en videobeelden te bestuderen. Geweld waarbij wordt doorgetrapt als een slachtoffer al op de grond ligt, noemt hij frenzied attacks, zegt hij in NRC. Hij spreekt over een 'morele vakantie': even je niks aantrekken van de regels.
In 28 van de 159 gevallen die hij in 2014 onderzocht, constateerde hij dat een vechtpartij zo’n „ongecontroleerde aanval” was. Jongensgroepen gingen bewust op zoek naar opstootjes, zoals op Mallorca ook het geval lijkt te zijn geweest. Vaak waren ze onder invloed. Soms begint de zucht naar geweld omdat er irritaties zijn in de eigen groep, maar in andere gevallen is het startpunt een behoefte aan een soort „morele vakantie”, zegt Weenink. Jongensgroepen „construeren” een aanleiding voor een gevecht, bijvoorbeeld door vanuit het niets tegen een ander te schelden en heel kwaad te reageren als er terug wordt gescholden.
De behoefte om te vechten komt bij zulke jongens vaak voort uit het verleden, omdat ze opgevoed worden met het idee dat geweld stoer is en dat ze onder geen beding „over zich heen moeten laten lopen”. Uit het onderzoek van Weenink blijkt dat jongens nog eens extra kwaad kunnen worden als het slachtoffer vervolgens hulpeloos op de grond ligt. De daders komen in een soort tunnel, horen geschreeuw van omstanders niet. Fysiek ingrijpen kan soms helpen. Vaak zijn er maar een paar gewelddadige ‘kartrekkers’. „Minstens zo relevant zijn de leden van de groep die niets doen. Vaak grijpen leden in, maar bij een frenzied attack blijft dat vaak uit.”
Bron(nen): NRC