Mulisch was slechts 36% Mulisch

Cultuur
dinsdag, 02 november 2010 om 00:00
welingelichtekringen header 1
Harry Mulisch weet ook na zijn overlijden vriend en vijand nog te verbazen. De resultaten van een autopsie laten zien dat het lichaam van Mulisch nog slechts voor 36% van hemzelf was. De afgelopen 20 jaar heeft de schrijver voornamelijk geleefd op organen, huid en ander weefsel afkomstig van donoren, onder wie vele overleden collega-auteurs. Zijn laatste woorden (“Ik bén de Grote Drie”) kunnen na deze onthulling volledig worden geduid.
Mulisch ontving in 1995, nog geen week na diens dood, de nieren van Willem Frederik Hermans. In 2006, toen het naar eigen zeggen ‘echt erop of eronder was’, bracht het hart van collega Reve uitkomst. Onvoorzichtigheid met vuurwerk werd in de Oudjaarsnacht van 2007/2008 genadeloos afgestraft, maar gelukkig was daar de gezichtshuid van Jan Wolkers, waardoor Mulisch zich in zijn laatste jaren nog fatsoenlijk kon vertonen. De lever van Simon Vinkenoog zorgde in Mulisch’ laatste jaar voor een ‘stelselmatig terugkerend gevoel van zaligmakendheid en cumulatief groeiend inzicht in het Kosmische Geheel.’
“Het acceptatievermogen van Mulisch’ lichaam was verbluffend”, aldus patholoog-anatoom Bert Bokhoven, verbonden aan het AMC. “Alle organen en bloedgroepen voelden zich in Mulisch thuis. De wrok van Hermans tegen zijn collega was niet tot zijn nieren doorgedrongen, al had die wel de nieren van Mulisch geproefd. En laten we wel wezen: wie een orgaan van Vinkenoog langer dan een paar dagen kan verdragen is een keiharde, gedoemd om stokoud te worden.”
Over het lot van de diverse lichaamsdelen blijft het ook na de dood van de auteur gissen, aangezien de inhoud van zijn testament nog niet bekend is gemaakt. In de literaire wereld weerklinkt de hoop dat de schrijver zijn organen ter beschikking van medeliteratoren zal stellen. Verschillende auteurs, onder wie Kluun (“Een goed stel hersens zou erg prettig zijn.”) en Paulien Cornelissen ("Schrijversvingers zijn zeg maar echt mijn ding.’") hebben al belangstelling getoond.
Bron(nen): De Speld