Zijn alle wereldleiders gek?

Boeken
zondag, 21 augustus 2011 om 00:00
welingelichtekringen header 1
Nassir Ghaemi, een Amerikaanse specialist op het gebied van de bipolaire stoornis (manisch-depressieve stoornis), heeft de psychologische achtergronden van grote publieke leiders bestudeerd en schreef daar een boek over: ‘A First-Rate Madness’. Dat de bipolaire stoornis vaak voorkomt bij kunstenaars, schrijvers en componisten was al langer bekend, maar politici blijken er ook aanleg voor te hebben.
'De depressie maakt leiders realistischer en empathischer en de manie maakt ze creatiever en veerkrachtiger. Voor buitengewone uitdagingen, heb je buitengewone leiders nodig', aldus Ghaemi. De huidige president vormt een uitzondering. Je zou Obama kunnen beschouwen als toonbeeld van geestelijke gezondheid, maar psychologische gematigdheid zorgt niet voor grootheid.
Voorbeelden zijn: Abraham Lincoln, Mahatma Gandhi en Martin Luther King. Dat Lincoln last had van depressieve episodes is algemeen bekend. Gandhi leed aan dysthymie, een chronische milde depressie en angst. Marten Luther King leed aan het eind van zijn korte leven aan ernstige depressies. Van Churchill is bekend dat hij een alcoholprobleem had en leed aan een bipolaire stoornis. Volgens Ghaemi was hij 'nooit zichzelf'. Zijn stemming schommelde dusdanig dat hij steeds anders was. 'Daardoor doorzag Churchill Hitler, hetgeen zijn voorganger niet lukte. Chamberlain was geestelijk gezond en Churchill was dat niet', meent Ghaemi. Franklin Roosevelt droeg ook zijn steentje bij aan de overwinning. Hij was 'hypomaan' (een milde vorm van manie), volgens Ghaemi. Hij deed er alles aan om aardig gevonden te worden en was hypersociaal en overal in geïnteresseerd. John F. Kennedy was niet alleen hypomaan, maar ook hyperseksueel. Vliegtuigcrashes, ski-ongelukken ('accident proneness') en drugsgebruik zijn geen tekenen van een 'Kennedyvloek', maar van het feit dat ze drager zijn van een gen voor hypomanie. Van Bill Clinton zou hetzelfde gezegd kunnen worden. En dan was er nog Hitler. Tot 1937 had zijn milde bipolaire stoornis een positieve invloed op zijn politieke carrière. Het bevorderde zijn charisma, veerkracht en creativiteit. Later diende zijn lijfarts amfetamines toe, hetgeen zijn grootheidsideeën deed toenemen.
De New York Times is niet onverdeeld gelukkig met het boek. Het lijkt alsof iedere vorm van psychische problemen ervoor zorgt dat je een betere leider wordt. Dat is onwaarschijnlijk. Bovendien gebruikt de auteur diagnoses die niet officieel erkend zijn (hyperthyme persoonlijkheidsstoornis i.p.v. hypomanie). En ja, het is nog maar de vraag of je een psychiatrische diagnose kunt stellen bij iemand die al 10-tallen jaren dood is. Maar als je het allemaal met een korreltje zout neemt, levert het nog genoeg stof tot nadenken.