Wat bezielt iemand tot een daad die het voorstellingsvermogen te boven gaat? De zaak Jesse R. uit Diemen laat zien hoe broos de grens kan zijn tussen psychische ontregeling en tragedie. R., 31 jaar, heeft bekend zijn moeder te hebben onthoofd, naar eigen zeggen gedreven door stemmen in zijn hoofd tijdens een diepe
psychose.
Behandelaars wisten al dat hij kampte met manisch-depressiviteit.Kort voor het dodelijke incident was R. nog in contact met GGZ. Zoals vaker bij psychoses, viel zijn realiteitsbesef volledig weg: in zijn beleving
moest hij dit wel doen. Zulke denkpatronen zijn kenmerkend voor psychoses, waarbij het onderscheid tussen angst, waan en werkelijkheid vervaagt.
Forensisch specialisten waarschuwen al langer dat mensen in een onopgemerkte of onbehandelde psychose onvoorspelbaar zijn — lang niet altijd gevaarlijk voor hun omgeving, maar soms dus wel.
De rechter zal later moeten bepalen in hoeverre Jesse R. toerekeningsvatbaar is. Zijn advocaat benadrukt dat R. naast dader óók nabestaande is, iemand die tot in het diepst van zijn bestaan getekend blijft door wat er is gebeurd.
Voor de nabestaanden is het leed niet te overzien. Maar de zaak onderstreept ook hoe ingewikkeld het kan zijn voor de
GGZ om in te schatten wanneer iemand, ondanks behandeling, een acuut gevaar vormt.
Het incident roept belangrijke vragen op: Hoe voorkomen we dat mensen in crisis onzichtbaar blijven tot het misgaat? Hoe kunnen familie, hulpverleners en buren signalen op tijd herkennen? Duidelijk is dat tragedies als deze niet alleen het gevolg zijn van persoonlijk falen — ze houden de samenleving als geheel een soms pijnlijke spiegel voor. Meer aandacht voor vroege signalering, open communicatie en snelle hulp is essentieel om catastrofes te voorkomen.