163 kilo cocaïne: het volledige vonnis tegen Jeroen Pols

Samenleving
zaterdag, 20 februari 2021 om 12:04
anp 428448913
[verdachte]
De ontbrekende schakel in het portret van Jeroen Pols, de man die zich opwerpt Nederland te redden van de onvrijheid van Rutte. Over onvrijheid gesproken: op 8 januari 1999 gijzelde en beroofde hij volgens de rechtbank 4 mensen, vermoedelijk in samenhang met zijn grote drugsbedrijf.
De samenvatting van het vonnis:

Verdachte is een onmisbare schakel geweest in de organisatie van de uitvoer van de ongeveer 163 kilo cocaïne in de Camaro-zaak. Door hem zijn in het najaar van 1998 essentiële contacten gelegd en telkens onderhouden die mede tot dit zeer grote transport op 31 januari 1999 hebben geleid.

Het vonnis:

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaar.

Het hele vonnis:
Inhoudsindicatie Verdachte is een onmisbare schakel geweest in de organisatie van de uitvoer van de ongeveer 163 kilo cocaïne in de Camaro-zaak. Door hem zijn in het najaar van 1998 essentiële contacten gelegd en telkens onderhouden die mede tot dit zeer grote transport op 31 januari 1999 hebben geleid.
Tekst Parketnummer: 13/127106-00
Datum uitspraak: 26 juni 2001
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, doch woonachtig op het adres [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen "Haarlem" te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 2001, 26 en 27 maart 2001, 12, 18, 19, 23, 24 en 26 april 2001, 1, 2 en 9 mei 2001 en 5 en 12 juni 2001.
  1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, zoals ter terechtzitting van 26 maart 2001 nader omschreven en 18 april 2001 en 5 juni 2001 gewijzigd, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met
10 oktober 2000 te Amsterdam en/of te Heemstede en/of te Enkhuizen en/of te Amstelveen en/of te Almelo en/of te Velsen en/of te IJmuiden en/of te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of (elders) in Nederland en/of te Aruba en/of te Lima, althans te Peru, en/of te Dover en/of Londen, althans te Groot-Brittannie, en/of te Oostende, althans te Belgie, en/of te Cayenne, althans te Frans Guyana, en/of te Dar es Salaam, althans te Tanzania, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of (een) of meer ander(en) welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, (mede) als bedoeld in artikel 1 leden 4 en/of 5 van de Opiumwet, en/of het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of bewerken en/of verwerken en/of verstrekken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (een of meer hoeveelheden) cocaine(base) en/of heroine en/of XTC (MDA en/of MDMA), althans (een) hoeveelhe(i)d(en) (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, en/of de opzettelijke uitlokking van en/of poging tot en/of medeplichtigheid aan en/of tot de hierboven omschreven misdrijven, welke deelneming bestond uit het:
  • meedoen aan die misdrijven en/of
  • houden van besprekingen en/of
  • verschaffen van inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten met betrekking tot de uitvoering van die misdrijven en/of
  • onderhouden van contacten met de leveranciers en/of transporteurs en/of afnemers van die cocaine(base) en/of heroine en/of XTC (MDA en/of MDMA) en/of
· regelen van bestemmings- en/of afzendadressen en/of het (doen) overbrengen van de
cocaine en/of XTC (MDA en/of MDMA), althans (die) middel(en) en/of
  • het financieren van transporten van die cocaine en/of XTC (MDA en/of MDMA)
terwijl hij, verdachte, oprichter en/of bestuurder is van die organisatie en/of binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
(PV nr. […], zaaksdossiers 0, B1, B2, B8, B9, alsmede PV CAMARO KMAR, zaaksdossiers 0 en B-2)
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 12 november 1998 tot en met 31 januari 1999 te Amsterdam en/of te Almelo en/of te Heemstede en/of te Amstelveen en/of te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of te Spijkenisse en/of (elders) in Nederland en/of te Antwerpen en/of Oostende, althans te Belgie, en/of te (Well) Dover en/of Londen, althans te Groot-Brittannie, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk een (of meer) hoeveelhe(i)d(en) met een gewicht van (ongeveer) 163 kg. cocaine, althans een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, geladen (verpakt en/of geborgen) in (een) vervoermiddel(en) met (de) kenteken(s) ZS-27-RP en/of LH-BD-53, althans in vervoermiddelen, buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (doen en/of laten brengen), (mede) als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk die cocaine, althans dat middel, aanwezig gehad en/of verpakt en/of geborgen in vervoermiddelen buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of het vervoermiddel gehuurd waarin die cocaine, althans dat middel, met bestemming buitenland werd vervoerd;
(PV CAMARO KMAR, zaaksdossier 0 en B-2)
(artikel 2 lid 1 onder A/10 Opiumwet)
Ten aanzien van feit 3:
hij op een tijdstip in december 1998 en/of op of omstreeks 3 maart 1999, althans op een of meer tijdstippen in de periode van 1 mei 1998 tot en met 3 maart 1999 te Amsterdam en/of te Heemstede en/of te Purmerend en/of (elders) in Nederland en/of te Cayenne en/of Saint-Laurent de Maroni, althans te Frans Guyana, en/of te Paramaribo, althans te Suriname, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, toen en daar (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad (ongeveer) 42,86 kg. cocaine en/of (ongeveer) 30,314 kg. cocaine, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) (een) middel(en) als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk opdrachten en/of aanwijzingen en/of inlichtingen verschaft voor het kopen en/of verkopen en/of vervoer en/of financiering en/of aanwezig hebben van die cocaine, althans dat middel, en/of contact onderhouden met de transporteurs en/of leveranciers en/of afnemers van die cocaine, althans dat middel;
(PV nr. [….], zaaksdossier B1)
(artikel 2 lid 1 onder B Opiumwet)
Ten aanzien van feit 4:
hij op of omstreeks 11 mei 2000 en/of op of omstreeks 3 juni 2000, in elk geval op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2000 tot en met 3 juni 2000 te Amsterdam en/of (elders) in Nederland en/of te Lima, althans te Peru, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (ongeveer) 10.042 kg. cocaine en/of (ongeveer) 9,33 kg. cocaine, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (mede) als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, immers heeft/hebben verdachte, en zijn mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk opdracht gegeven aan een of meer koerierster(s) ([koerierster 1] en/of [koerierster 2]) naar Peru te reizen en/of opdrachten en/of aanwijzingen en/of inlichtingen verschaft voor het transporteren van die cocaine, althans dat middel, en/of de wijze waarop die cocaine, althans dat middel, in voorwerpen en/of goederen verpakt en/of geborgen diende te worden en/of contacten onderhouden met de transporteurs en/of afnemers van die cocaine, althans dat middel, en/of (een) koerierster(s) aangezocht voor het transport van die cocaine, althans dat middel;
(PV nr. […..], zaaks dossier B2)
(art. 2 lid 1 onder A/10 Opiumwet)
Ten aanzien van feit 5:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 april 2000 tot en met 23 juni 2000, althans op of omstreeks 23 juni 2000, te Amsterdam en/of te Heemstede en/of te IJmuiden en/of te Velsen en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 270 gram cocaine(base), althans een hoeveelheid van een middel als vermeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar opzettelijk die cocaine(base), althans dat middel, bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of (doen) vervaardigen in een bedrijfsruimte (te Amsterdam) en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten verstrekt voor het vervoeren en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of (doen) vervaardigen van die cocaine(base), althans dat middel en/of grondstoffen voor de bereiding van de cocaïne althans dat middel getracht te kopen?gekocht;
(PV nr. […..], zaaksdossiers B8 en B9)
(artikel 2 lid 1 onder B en C/10 Opiumwet)
Ten aanzien van feit 6:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2000 tot en met 8 augustus 2000, althans op 8 augustus 2000, te Amsterdam en/of te Heemstede en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 948 gram cocaine, althans een hoeveelheid van een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten verstrekt aan de bereider(s) en/of transporteurs en/of bewerkers van die cocaine ([medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7]), althans dat middel;
(PV nr. […..], zaaksdossiers B8 en B9)
(artikel 2 lid 1 onder B, C en D/10 Opiumwet)
Ten aanzien van feit 7:
hij op of omstreeks 8 januari 1999, in elk geval in of omstreeks de maand januari 1999, te Amsterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk [gegijzelde 1] en/of [gegijzelde 2] en/of [gegijzelde 3]) en/of [gegijzelde 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar die [gegijzelde 1] en/of [gegijzelde 2]) en/of [gegijzelde 3]) en/of [gegijzelde 4] (in de Pizzeria te Amsterdam) omsingeld en/of ingesloten en/of (vervolgens) (zichtbaar voor) die [gegijzelde 1] en/of [gegijzelde 2]) en/of [gegijzelde 3]) en/of [gegijzelde 4] een of meer (op) pistolen, althans vuurwapens, (gelijkende voorwerpen) getoond en/of hem/hen medegedeeld dat hij/zij het pand (pizzeria voornoemd) niet mocht(en) verlaten en/of die [gegijzelde 1] en/of [gegijzelde 2]) en/of [gegijzelde 3]) en/of [gegijzelde 4] heeft/hebben toegevoegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zijn (die [gegijzelde 1] zijn) kop eraf wilde(n) schieten, althans in woorden van gelijke aard en/of strekking en/of met een of meer (op) vuurwapens (gelijkende voorwerpen) op (het hoofd/die hoofden) van die [gegijzelde 1] en/of [gegijzelde 2]) en/of [gegijzelde 3]) en/of [gegijzelde 4] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de mond van die [gegijzelde 3]) heeft/hebben geduwd en/of de haan van dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) naar achteren heeft/hebben gehaald en/of die Kreft in zijn gezicht en/of tegen het lichaam heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met een of meer barkrukken in zijn gezicht en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen;
(PV nr. […..], zaaksdossier B1 en separate Hof stukken)
(artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van feit 8:
hij op of omstreeks 9 oktober 2000 te Heemstede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 emmers bijenwas (onder meer met het opschrift Caranbee) bevattende cocaine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I;
(PV nr. […..], D7, pag. 9 en 10)
(artikel 2 mlid 1 onder C/10 Opiumwet)
Ten aanzien van feit 9:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 1998 tot en met 9 oktober 2000 te Amsterdam en/of te te Heemstede en/of te Amstelveen en/of (elders) in Nederland en/of te Groot-Brittannie en/of te Peru en/of te Duitsland en/of te Tanzania tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, mede als bedoeld in artikel 1 leden 4 en/of 5 van de Opiumwet, van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van de Opiumwet en vermeld op de bij die wet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die (feiten), heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk (het) transport van die cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), althans dat/die middel(en), geregeld en/of versnijdingsmiddel(en) en/of (andere) grondstoffen voorhanden gehad voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken van die cocaine, althans dat/die middel(en) en/of (een) vervoermiddel(en) geprepareerd en/of contacten onderhouden met de leveranciers en/of transporteurs en/of afnemers van die cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), althans dat/die middel(en) en/of de wijze van verpakking en/of vervoer van die cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), althans dat/die middel(en), geregeld en/of gesprekken gevoerd over de prijs/prijzen en/of hoeveelhe(i)d(en) en/of vervoer en/of verpakking van die cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), althans dat/die middel(en) en/of koeriers geregeld voor het transport van die cocaine en/of XTC (MDMA en/of MDA), althans dat/die middel(en);
(PV KMAR zaak B2 en PV nr. [……], en de zaaksdossiers B1, B2, B8, B9 en B14)
(artikel 10A Opiumwet)
  1. Voorvragen.
Geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het onder 1 telastegelegde nietig moet worden verklaard, nu dit onderdeel van de telastlegging een onvoldoende duidelijke omschrijving van het feit dat ten laste wordt gelegd behelst, immers betreft dit onderdeel van de telastelegging meerdere organisaties.
De raadsman van verdachte heeft tevens aangevoerd dat het onder 9 telastegelegde nietig moet worden verklaard, nu -zakelijk weergegeven- in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering dit onderdeel van de telastlegging een onvoldoende duidelijke omschrijving van het feit dat wordt telastegelegd behelst.
De rechtbank heeft het volgende overwogen.
Onder 1 wordt aan verdachte deelname aan een criminele organisatie verweten welke zich -kortweg- richt op overtreding van de Opiumwet. In de omschrijving worden naast plaats en tijd personen genoemd welke van die organisatie deel zouden uitmaken alsmede handelingen waaruit de deelname van verdachte zou bestaan. Daarbij is ter ondersteuning door de verwijzing naar zaaksdossiers aangegeven binnen welke concrete misdrijven van die organisatie de handelingen van verdachte moeten worden geplaatst. Gelet hierop acht de rechtbank -ook al was een nadere verfijning mogelijk geweest- het onder 1 telastegelegde feit voldoende duidelijk omschreven.
De rechtbank acht het onder 1 telastegelegde niet nietig.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder 9 telastegelegde voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10A van de Opiumwet niet voldoen aan de eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De feitelijk verweten gedragingen zijn naar tijd, plaats en handeling zo algemeen gesteld dat het niet mogelijk is vast te stellen welke gedragingen worden verweten, ook al zijn een groot aantal zaaksdossiers ter verduidelijking opgegeven. Geen inzicht immers wordt gegeven in het verband tussen de -vrij algemeen beschreven- feitelijk verweten gedraging en elk van die zaaksdossiers. Het onder 9 telastegelegde is dus onvoldoende specifiek. De rechtbank acht daarom de dagvaarding op dit onderdeel nietig.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard en daartoe het navolgende gesteld.
In juni 2000 is verdachte aangehouden terzake van een strafbaar feit waarvoor hij thans niet terecht staat. Hij stond reeds sinds februari 1999 gesignaleerd voor de onderhavige Camaro-zaak en werd in het onderhavige Odyssee-onderzoek geobserveerd vanaf februari 2000. Desondanks is hij korte tijd na zijn aanhouding in juni 2000 weer vrijgelaten, en wel door tussenkomst van de leider van het Odyssee-onderzoek, zulks met medeweten van de officier van justitie. Tevens heeft toen een huiszoeking plaatsgevonden. Aldus heeft de officier van justitie gehandeld in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde en dienen ook de resultaten van die huiszoeking van bewijs te worden uitgesloten. Tevens heeft de officier van justitie daardoor willens en wetens het risico genomen dat strafbare feiten zouden worden gepleegd, en heeft daardoor verdachte daartoe uitgelokt. Bij de beoordeling van dit handelen door het openbaar ministerie moet aansluiting worden gezocht bij artikel 126 ff van het Wetboek van strafvordering, nu hierdoor mogelijk verdovende middelen zijn doorgelaten en er in juni 2000 geen zwaarwegend opsporingsbelang bestond dat de aanhouding van verdachte in het onderhavige onderzoek belemmerde.
Tenslotte heeft [verdachte andere zaak], verdachte in de Camaro-zaak waarvoor verdachte toen stond gesignaleerd, nu geen ontlastende verklaring kunnen afleggen omdat hij inmiddels overleden is. In juni 2000 was hij nog in leven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een verdachte heeft er in beginsel geen rechtens te respecteren belang bij dat hij wordt aangehouden, dan wel na zijn aanhouding voor langere tijd wordt vastgehouden. Dit geldt ook nu verdachte tijdens een lopend onderzoek internationaal stond gesignaleerd in verband met de verdenking van betrokkenheid bij de Camaro-zaak. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden niet van dien aard dat in deze zaak op dit beginsel een uitzondering dient te worden gemaakt. De resultaten van de toenmalige huiszoeking -waarvan de rechtbank overigens geen gebruik zal maken- zijn daarom ook niet onrechtmatig verkregen. De verwijzing door de raadsman naar artikel 126 ff van het Wetboek van Strafvordering treft geen doel nu dit artikel niet van toepassing is op de feiten zoals door de raadsman aangedragen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De raadsman heeft voorts de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit op grond van het feit dat er naar zijn mening -kort samengevat- een deal is gesloten tussen de getuige [getuige 1] en het openbaar ministerie. Voor het geval de rechtbank op grond van deze deal niet zou besluiten tot niet-ontvankelijkheid, heeft de raadsman verzocht de verklaringen van de getuige [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten en meer subsidiair op grond van artikel 359a van het Wetboek van strafvordering tot strafvermindering te komen.
Voor het bestaan van deze deal voert de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aan:
· op 28 juni 2000 is [getuige 1] aangehouden in Duitsland op basis van Nederlandse informatie. Tevens is op basis van Nederlandse informatie en een rechtshulpverzoek door de Duitse justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld jegens [getuige 1];
· tegen [getuige 1] is door de Duitse justitie een pseudo-koper ingezet. Onduidelijk is echter op basis van welke uit het Duitse strafrechtelijk onderzoek tegen [getuige 1] naar voren gekomen informatie dit is geschied, zodat die inzet wel moet zijn gebaseerd op informatie uit het onderhavige Odyssee-onderzoek;
· [getuige 1] is vervolgens op 8 september 2000 in Duitsland aangehouden terzake van levering van een kilo cocaïne en is reeds op 30 november 2000 in vrijheid gesteld. Voor deze buitengewoon milde behandeling kan geen verklaring worden gevonden, te meer nu het ook de Duitse justitie bekend was dat [getuige 1] in een verder verleden in Spanje zich niet aan de voorwaarden die waren verbonden aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden door te vluchten;
· Nederlandse opsporingsambtenaren hebben [getuige 1] op 26 tot en met 29 november 2000 verhoord. Reeds een dag later is hij door de Duitse justitie vrijgelaten;
· uit het verhoor van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ter terechtzitting blijkt dat de Duitse justitie met betrekking tot het inzetten van een pseudo-koper jegens [getuige 1] met de Nederlandse justitie wilde samenwerken;
· de getuige [getuige 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na het inzetten van de pseudo-koper nog minimaal drie keer heeft gebeld met de teamleider van het onderhavige Odyssee-onderzoek, [getuige 2], hetgeen volgens de raadsman op de inzet van de pseudo-koper betrekking moet hebben gehad;
De rechtbank overweegt als volgt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat tussen [getuige 1] en de Nederlandse justitie geen deal is gesloten. Ter terechtzitting zijn voor de beantwoording van de vraag of een dergelijke deal is gesloten vier getuigen gehoord, te weten [getuige 1], [getuige 2] voornoemd, alsmede Fogler en [getuige 3] voornoemd. Beide laatstgenoemden waren betrokken bij het door de raadsman bedoelde strafrechtelijk onderzoek jegens [getuige 4] in Duitsland. Geen van deze getuigen heeft verklaard dat de door de raadsman gestelde deal is gesloten.
Voor de conclusie van de raadsman, zoals hiervoor onder het tweede gedachtestreepje is weergegeven, bestaat onvoldoende grond. Het enkel feit dat in het onderhavige onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden op basis van welke informatie uit het Duitse strafrechtelijk onderzoek jegens [getuige 4] in dat onderzoek de pseudo-koper is ingezet, rechtvaardigt geenszins de conclusie dat de informatie uit het onderhavige Odyssee-onderzoek afkomstig was.
Uit het verhoor ter terechtzitting van de getuige [getuige 3] blijkt voorts dat het een rechter-commissaris in Duitsland was, die [getuige 1] op 30 november 2000 in vrijheid heeft gesteld. Indien de Nederlandse justitie met [getuige 1] een deal zou hebben gesloten, zou dat betekenen dat die rechter-commissaris ook bij die deal zou zijn betrokken. Dat nu komt de rechtbank zonder nadere onderbouwing onwaarschijnlijk voor.
Voorts is uit het verhoor van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ter terechtzitting gebleken dat de Duitse justitie de Nederlandse justitie weliswaar heeft geïnformeerd over het inzetten van een pseudokoper jegens [getuige 1], maar dat daarbij tevens is afgesproken dat de pseudokoper niet in het onderhavige Odyssee-onderzoek zou worden ingezet en dat tevens geen informatie welke door het inzetten van de pseudokoper zou worden vergaard, aan de opsporingsambtenaren van het Odyssee-onderzoek mocht worden doorgegeven, aan welke afspraak men zich heeft gehouden. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Weliswaar heeft de getuige [getuige 3] ter terechtzitting verklaard na het inzetten van de pseudo-koper nog enige malen telefonisch contact te hebben gehad met [getuige 2], maar hij heeft daarover tevens verklaard -en de rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen- dat daarbij geen informatie is teruggekoppeld over de pseudo-koper. Gelet op het vorenstaande is de door de raadsman gestelde deal niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt het verweer en het de officier van justitie ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding de verklaringen van [getuige 1] als bewijs uit te sluiten. Evenmin ziet de rechtbank redenen voor toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in de vorm van strafvermindering.
Verzoek aanhouding in verband met verzoek tot getuigenverhoor.
Door de raadsman is verzocht tot aanhouding dan wel heropening van het onderzoek ter terechtzitting teneinde [koerierster 1] en [koerierster 2] als getuigen te horen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Nu verdachte van het onder 4 telastegelegde zal worden vrijgesproken wordt hij door afwijzing van dit verzoek niet in de verdediging geschaad. De rechtbank wijst het verzoek af.
  1. Waardering van het bewijs.
3.1. De raadsman heeft gesteld dat ten aanzien van het onder 5. en 8. telastegelegde vrijspraak moet volgen nu van bewijs dienen te worden uitgesloten de taps waarin sprake is van 270 gram cocaïne en observaties in de periode tussen 20 en 23 juni alsmede de later bij de huiszoeking aangetroffen twee emmers met bijenwas inhoudende cocaïne. De raadsman voert daartoe aan dat in die periode en zeker op 23 juni 2000 ten tijde van de observatie in strijd is gehandeld met artikel 126 ff van het Wetboek van Strafvordering door niet onmiddellijk tot inbeslagname van de vuilniszakken met inhoud -vermoedelijk twee emmers- op de achterbank van de auto van verdachte over te gaan. Zodoende is gehandeld in strijd met het doorlaatverbod.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de telefoongesprekken waarin sprake is van 270 gram cocaïne heeft de raadman geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waaruit volgens hem moet worden afgeleid dat op enig moment de desbetreffende verbalisanten wisten waar de vindplaats van die cocaïne zich bevond. Van dergelijke feiten en omstandigheden is de rechtbank ook niet gebleken.
Uit zaaksdossier B8 blijkt dat op 23 juni 2000 door verbalisanten is gezien dat verdachte en een ander ieder iets in de auto van verdachte hebben geladen en dat een paar uur later verbalisanten hebben gezien dat in deze auto twee vuilniszakken lagen met in beide zakken een voorwerp gelijkend op een emmer.
Uit het voorgaande, noch uit de overige taps en observaties, zoals genoemd op de bladzijden 6 tot en met 8 van zaaksdossier B8, noch anderszins, volgt echter dat de desbetreffende verbalisanten op 23 juni 2000 wisten dat in de op emmers gelijkende voorwerpen zich stoffen bevonden waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge de wet verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar voor de veiligheid.
Voorts is niet gebleken dat de bij de observatie van 23 juni 2000 waargenomen voorwerpen
-vermoedelijk twee emmers in vuilniszakken- dezelfde emmers met bijenwas inhoudende cocaïne zijn geweest die bij de huiszoeking zijn aangetroffen. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] is dat ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank zal de telefoongesprekken en observaties en de aangetroffen emmers bijenwas met cocaïne dan ook niet uitsluiten van het bewijs en verwerpt het verweer.
3.2. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3, 4 en 6 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 5, 7 en 8 telastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij in de periode van 1 januari 2000 tot 10 oktober 2000 te Amsterdam en te Heemstede en/of elders in Nederland en te Lima, althans te Peru, heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen, en bewerken van cocaïne en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van XTC (MDA en/of MDMA), welke deelneming bestond uit het:
· meedoen aan die misdrijven en
· houden van besprekingen en
· verschaffen van inlichtingen en aanwijzingen en opdrachten met betrekking tot de uitvoering van die misdrijven en
· onderhouden van contacten met de leveranciers van de cocaïne en met de transporteurs en met de afnemers van de XTC (MDA en/of MDMA) en
· het financieren van transporten van de cocaïne en XTC (MDA en/of MDMA)
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
Ten aanzien van feit 2:
hij op 31 januari 1999 te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 163 kg. cocaïne geladen, verpakt en verborgen in een vervoermiddel met kenteken LH-BD-53 buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
Ten aanzien van feit 5:
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2000 tot en met 23 juni 2000 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt cocaïne;
Ten aanzien van feit 7:
hij op 8 januari 1999, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [gegijzelde 1] en [gegijzelde 2] en [gegijzelde 3]) en [gegijzelde 4] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders toen en daar in de Pizzeria te Amsterdam zichtbaar voor die [gegijzelde 1] en [gegijzelde 2]) en [gegijzelde 3]) en [gegijzelde 4] op vuurwapens gelijkende voorwerpen getoond en hen medegedeeld dat zij het pand (pizzeria voornoemd) niet mochten verlaten en die [gegijzelde 1] hebben toegevoegd dat hij, verdachte, en zijn mededaders zijn (die [gegijzelde 1] zijn) kop eraf wilden schieten, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en met op vuurwapens gelijkende voorwerpen op die [gegijzelde 1] en [gegijzelde 2]) en [gegijzelde 3]) en [gegijzelde 4] hebben gericht en gericht gehouden en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de mond van die [gegijzelde 3]) hebben geduwd en de haan van dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar achteren hebben gehaald en die Kreft in zijn gezicht en/of tegen het lichaam hebben gestompt en/of geslagen en met een of meer barkrukken in zijn gezicht en/of tegen het lichaam hebben geslagen;
Ten aanzien van feit 8:
hij op 9 oktober 2000 te Heemstede opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 emmers bijenwas (onder meer met het opschrift Caranbee) bevattende cocaïne.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
  1. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
  1. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
  1. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
  1. Motivering van de straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is een onmisbare schakel geweest in de organisatie van de uitvoer van de ongeveer 163 kilo cocaïne in de Camaro-zaak. Door hem zijn in het najaar van 1998 essentiële contacten gelegd en telkens onderhouden die mede tot dit zeer grote transport op 31 januari 1999 hebben geleid. Een transport van deze omvang kan op zich al bestraft worden met een langdurige gevangenisstraf.
Verdachte was in januari 1999 betrokken bij een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit feit vond zijn oorsprong in een ruzie over de afhandeling van een transactie betreffende verdovende middelen. Na zijn terugkeer uit Tanzania heeft verdachte zich in het jaar 2000 in georganiseerd verband met onder andere [medeverdachte 1] gericht op de invoer en bewerking van cocaïne. Zodoende heeft verdachte zich meermalen op grootschalige wijze beziggehouden met de handel, ook over de grenzen, in verdovende middelen. Ten aanzien van de invoer van cocaïne uit Zuid-Amerika acht de rechtbank van belang dat verdachte bij de organisatie daarvan een doorslaggevende en leidinggevende rol heeft gespeeld. Ook laat de rechtbank meewegen dat er meermalen sprake is geweest van een geraffineerde methode van vervoer, waarbij de cocaïne in vrijwel zuivere vorm werd opgelost in onschuldig ogende vaten bijenwas. Daarnaast werd in Nederland gezorgd voor een bewerkingsproces met inschakeling van een of meer terzake deskundigen uit Zuid-Amerika, om de cocaïne beschikbaar te krijgen voor de handel. De rechtbank acht aannemelijk dat deze cocaïne door versnijding een aanzienlijke handelshoeveelheid kon opleveren. Bij de aanhouding van verdachte zijn bij hem thuis ook 2 vaten bijenwas met daarin opgeloste cocaïne aangetroffen. De keerzijde van deze invoer vormt de uitvoer van XTC-pillen waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat deze deels als betaling voor de cocaïne moest dienen. Ook bij deze uitvoer was gekozen voor een bewerkelijke verpakkingsvorm die beoogde betrapping te voorkomen. Daarnaast vormde uitvoer van XTC binnen Europa een afzonderlijke bron van inkomsten. Door verdachte werd hierbij gebruik gemaakt van een koerier waardoor hij een ander, namelijk [getuige 1], voor hem risico liet lopen. Verdachte heeft ervoor gekozen zich merendeels te beroepen op zijn zwijgrecht, waardoor de rechtbank geen inzicht heeft kunnen krijgen in zijn beweegredenen. De rechtbank rest niet anders dan de vaststelling dat met name met de in- en uitvoer van verdovende middelen zoals cocaïne en XTC aanzienlijke winsten kunnen worden behaald. De rechtbank acht ook aannemelijk dat daarin verdachtes drijfveer heeft gelegen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij zijn laatste woord naar voren gebracht dat een belangrijk deel van de afgeluisterde telefoongesprekken betrekking heeft op niet strafbare zaken. De rechtbank heeft ook ter zitting kenbaar gemaakt dat deels niet onaannemelijk te vinden. Daarmee ontvalt echter niet de strafwaardigheid aan de bewezenverklaarde feiten. Ook heeft verdachte opgemerkt dat hij en zijn partner onevenredig zijn geschaad door de wijze van aanhouding. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor strafvermindering. Door pas in zijn laatste woord hiervan gewag te doen heeft verdachte de rechtbank niet in staat gesteld zich hierover een afdoend oordeel te kunnen vormen. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien de op te leggen gevangenisstraf enigszins te matigen. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van de feiten zoals hierboven uiteengezet. De rechtbank zal dan ook, met inachtneming van de matigingsgrond, een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
  1. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
  1. Beslissing:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 9 telastegelegde nietig.
Verklaart het onder 3, 4 en 6 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 5, 7 en 8 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3. is aangegeven.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
· deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl verdachte binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
Ten aanzien van feit 2:
· medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 5:
· medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 7:
· medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 8:
· opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
Mr M. Gonggrijp-van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Kloosterhuis en P.K. van Riemsdijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.B. de Vroom-Lenssen en M.B. de Boer, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2001.