Het Pantheon en het Colosseum staan na bijna 2.000 jaar nog overeind, terwijl de meeste moderne gebouwen na 50 tot 100 jaar alweer grote onderhoudsproblemen krijgen of gesloopt worden. Hoe kan dit?
Het grote geheim van de Romeinse duurzaamheid zit in hun unieke betonrecept en bouwfilosofie:
- Romeins beton (opus caementicium) werd gemaakt uit kalk, vulkanisch as (puzzolaan) en water. Dit mengsel had bijzondere chemische eigenschappen, waardoor het – in tegenstelling tot modern beton – veel beter bestand was tegen weersinvloeden, scheurvorming en zelfs zeewater.
- Een cruciale ontdekking van moderne onderzoekers was dat de Romeinen bewust stukjes ongebluste kalk (“lime clasts”) toevoegden. Bij beschadiging van het beton kwamen deze in contact met water. Zo ontstond een chemische reactie waarbij het nieuwe kalk ging kristalliseren en zo spontaan scheurtjes dichtte – een soort zelfherstellend vermogen.
- Door deze “zelfhelende” eigenschappen bleef het beton niet alleen lang heel, het kon zelfs sterker worden na verloop van tijd – vooral in contact met zeewater door de groei van o.a. tobermoriet-kristallen.
- De Romeinen bouwden massiever (zonder staalwapening, dat kan corroderen!) en meestal bekleedden ze hun beton met steen, wat een extra beschermlaag bood.
- Moderne gebouwen zijn vaak lichter, minder massief en bevatten materialen die sneller slijten of door corrosie worden aangetast. We bouwen meestal ook met het idee dat een gebouw 50 tot 100 jaar meegaat. Daarna wordt slopen of drastisch renoveren gangbaar.
Samengevat: Romeins beton was massief, chemisch bijzonder en zelfs in staat zichzelf te herstellen. Ons beton is sneller, goedkoper en geschikt voor moderne eisen, maar haalt de duurzaamheid van 2.000 jaar oude iconen zoals het Pantheon niet.