Dat slimme neefje dat op z'n tiende al schaaktoernooien won? Of die klasgenoot die altijd tienen haalde? Grote kans dat zij níét de volgende Nobelprijswinnaar of olympisch kampioen worden. Klinkt gek, maar nieuw onderzoek laat zien dat vroege uitblinkers en latere wereldtoppers vaak totaal verschillende mensen zijn.
Wetenschappers doken in de levensloop van meer dan 34.000 internationale toppers: Nobelprijswinnaars, beroemde componisten, olympisch kampioenen en 's werelds beste schakers. En wat blijkt? Van de allerbeste jeugdschakers bereikt maar zo'n 10 procent later ook de wereldtop als volwassene. Bij topscholieren en topsporters zie je hetzelfde patroon.
De brede weg naar de top
Hoe kan dat nou? Het zit 'm in de aanpak. Kinderen die vroeg uitblinken, focussen zich vaak volledig op één ding. Alleen maar schaken, alleen maar viool, alleen maar turnen. Ze boeken snel vooruitgang, maar lijken daarmee ook een plafond te raken.
De latere wereldtoppers deden het precies andersom. Die speelden als kind juist meerdere sporten, hadden verschillende hobby's en maakten langzamer vooruitgang in hun uiteindelijke vakgebied. Maar die brede basis bleek uiteindelijk waardevoller dan vroege specialisatie.
Wat betekent dit?
Sportacademies en muziekconservatoria pikken graag de beste jonge talenten eruit om die nóg intensiever te trainen in één discipline. Maar misschien is dat helemaal niet de beste aanpak om echte wereldtoppers te kweken.
Dus ben je ouder van een kind dat niet per se de beste van de klas is? Geen zorgen. De kans dat die rustige laatbloeier later grote dingen bereikt, is misschien wel groter dan je denkt.