Een baanbrekende analyse van Adolf Hitlers DNA heeft onverwachte inzichten opgeleverd in het leven van de dictator. Uit genetisch onderzoek, waarbij gebruik werd gemaakt van bloedsporen van de bank waarop
Hitler in 1945 overleed, blijkt dat hij met grote waarschijnlijkheid leed aan het Kallmann-syndroom. Deze erfelijke aandoening zorgt voor een verstoorde puberteit en een onderontwikkeling van de geslachtsorganen.
Professor Turi King, internationaal erkend geneticus, stelt: “Het syndroom verklaart Hitlers problemen met intimiteit en zijn opmerkelijke gebrek aan romantische relaties. Als hij zijn eigen genen had gezien, zou hij zich volgens zijn eigen ideologie niet geaccepteerd hebben.” De aandoening leidt bij een op de tien tot een
micropenis en werd, volgens een medische keuring uit 1923, bij Hitler vermoedelijk ook in verband gebracht met een niet-ingedaalde testikel.
Een opvallend feit is dat de andere nazi-leiders doorgaans wel een gezin, partners en zelfs buitenechtelijke affaires hadden. Maar Hitler bleef zijn hele leven vrijwel volledig gewijd aan politiek en machtsuitoefening. Volgens historicus Alex J Kay zou juist deze complete devotie mede door zijn genetische aanleg verklaard kunnen worden: “Slechts onder Hitler had de nazi-beweging op deze manier kunnen ontstaan.”
Naast Kallmann-syndroom toont het onderzoek verhoogde genetische kans op autisme, schizofrenie en bipolaire stoornis. Toch benadrukken de onderzoekers dat genetica gedrag niet volledig verklaart en vooral geen excuus is voor zijn gruwelijke daden. Professor Sir Simon Baron-Cohen: “Gedrag is nooit 100 procent genetisch. Het is gevaarlijk om wreedheid direct te koppelen aan neurologische of psychische diagnoses.”
Belangrijkste feiten op een rij:
- Kallmann-syndroom remt seksuele ontwikkeling, verhoogt kans op micropenis, onvruchtbaarheid en lage testosteron.
- Hitler was vergeleken met andere nazi’s uitzonderlijk ongeïnteresseerd in romantiek of gezin.
- DNA toont géén bewijs voor Joodse afkomst, maar wél voor neurodiverse kenmerken.