Onlangs publiceerde een vooraanstaand wetenschappelijk vakblad een opiniestuk over iets waar steeds meer mensen mee worstelen: de rol van AI in schrijven. Auteur John Steiner wees op een pijnlijke maar begrijpelijke realiteit: voor veel wetenschappers is schrijven helemaal niet hun favoriete bezigheid. Ze zijn opgeleid in de biologie, chemie of geneeskunde, niet in literatuur, journalistiek of creatief schrijven. Voor sommigen was de laatste schrijfles op de middelbare school.
En toch hangt hun carrière er deels vanaf. Hoe meer artikelen ze publiceren, hoe groter hun kansen op subsidies, promoties en erkenning. Combineer dat met de drukte van het lesgeven, onderzoek doen en de administratie en je snapt dat AI een verleidelijke oplossing is. Maar precies in die druk, zegt Steiner, vergeten we iets essentieels: wetenschappelijk schrijven is een creatief proces. En dat geldt niet alleen voor wetenschappers. Het geldt net zo goed voor kinderen in groep zeven, middelbare scholieren die een werkstuk maken, studenten die zwoegen op een essay en ja, zelfs voor ouders die een sollicitatiebrief tikken.
Wanneer kinderen, tieners of volwassenen hun schrijven uitbesteden aan AI, missen ze iets fundamenteels, namelijk het zorgvuldig leren kiezen van woorden, het ontdekken van ideeën, het puzzelen met taal en het fijne moment waarop je merkt dat je iets mooi verwoord hebt.
Verlagen van verwachtingen
Steiner haalt schrijver Ted Chiang aan, die het nog scherper formuleert:
“De taak waarin generatieve AI het meest succesvol is, is het verlagen van onze verwachtingen, van wat we lezen en van onszelf wanneer we iets schrijven dat anderen zullen lezen.”
Volgens Chiang is AI “fundamenteel ontmenselijkend” omdat het ons reduceert tot minder dan wat we zijn: scheppers van betekenis.
En dat brengt ons bij een lastige maar belangrijke vraag: wat gebeurt er met onze creativiteit als we die inspanning overslaan?
Wat gebeurt er met onze zelfwaardering als we werk inleveren dat we half zelf, half door een machine lieten maken?
En wat gebeurt er met ons vermogen om frustratie te verdragen, het soort frustratie dat onlosmakelijk hoort bij écht nadenken?
Steiner concludeert: “We moeten jonge onderzoekers niet beschermen tegen die worsteling. En zij zouden zichzelf ook niet moeten beschermen door te zwaar op AI te leunen.”
En dat geldt net zo goed voor kinderen. Of ze nu een boekverslag maken of een profielwerkstuk, laten we ze helpen zélf te schrijven. Niet omdat AI slecht is, maar omdat schrijven denken is. Omdat je jezelf vormt wanneer je zoekt naar woorden die kloppen.
AI mag best helpen om spelling te checken, bronverwijzingen te vinden of informatie samen te vatten. Maar het creatieve werk en het denkwerk? Dat is precies wat kinderen - en wetenschappers - nodig hebben om te groeien.