Een groot onderzoek naar bijna 800 voorwerpen tonen hoe groot het handelsimperium van de Azteken wel niet was. Het blijkt dat de machtige beschaving een netwerk onderhield dat zich uitstrekte over heel Midden-Amerika, van oceaan tot oceaan.
De voorwerpen werden gevonden in de oude Azteekse hoofdstad Tenochtitlan onder wat nu Mexico-Stad is. Het vulkanische glas, ook wel obsidiaan genoemd, kwam uit maar liefst acht verschillende gebieden. Sommige bronnen lagen ver buiten de grenzen van het Azteekse rijk. Het is het grootste onderzoek ooit naar de herkomst van Azteeks obsidiaan.
Obsidiaan was voor de Azteken wat staal voor ons is. Het materiaal is harder dan gewoon staal en kan een scherpere snede krijgen dan een scheermesje. De Azteken gebruikten het voor van alles: ze maakten er wapens en sieraden mee, maar versierden ook schedels en ceremoniële voorwerpen met het materiaal.
Ook bij andere beschavingen
Het meeste glas, ongeveer negentig procent, kwam uit de Sierra de Pachuca, een gebied op zo'n honderd kilometer van de hoofdstad. Maar wat de onderzoekers echt verbaasde, was dat ze ook obsidiaan vonden uit gebieden die werden beheerst door rivaliserende volkeren, zoals het Purépecha-rijk dat een andere taal sprak.
‘Buitenlands’ glas
In de beginjaren van de Azteekse cultuur gebruikten ze vooral obsidiaan uit de directe omgeving. Maar toen het rijk rond 1430 op zijn hoogtepunt was, begonnen ze steeds meer 'buitenlands' glas te importeren. Dit laat zien hoe machtig hun handelsnetwerk was geworden.
De gewone gebruiksvoorwerpen, zoals wapens en bouwmaterialen, werden waarschijnlijk verkocht op de grote markt van Tenochtitlan. Hier kwamen handelaren uit heel Midden-Amerika samen om hun waren aan te bieden. Voor rituele voorwerpen gebruikten de Azteken liever het groengekleurde glas uit hun eigen regio.