Menselijke liefde is rommelig, maar in de wereld van de zoogdieren zijn we verrassend degelijk. Uit nieuw
onderzoek van de University of Cambridge blijkt dat mensen, gemeten naar het aandeel volle in plaats van halfbroers en -zussen, in de “premier league” van monogame zoogdieren zitten –
ergens tussen stokstaartjes en bevers in. Toch houden sommige andere monogame soorten zich nóg strenger aan het één-op-één‑principe dan wij.
Wereldwijd zijn maar zo’n 3 tot 5 procent van alle zoogdiersoorten sociaal
monogaam, met vaste paren die over meerdere seizoenen samenblijven. In de nieuwe “monogamie‑ranglijst” scoort de bever een volle‑broers‑en‑zussen‑ratio van ongeveer 73 procent, terwijl mensen daar net onder zitten. Helemaal bovenaan staat de Californische hertmuis, die vrijwel levenslang in koppels leeft en genetisch bijna perfect
monogaam is.
Bij mensen is het beeld dubbel. Enerzijds laten genetische studies in westerse populaties zien dat non‑paternity rates – kinderen die niet van de sociale vader zijn – gemiddeld rond de 1 à 2 procent liggen, relatief laag vergeleken met andere sociaal monogame zoogdieren. Anderzijds zijn er populaties gevonden met extreem hoge percentages buitenechtelijke vaderschap, wat meer lijkt op vogelkolonies met veel zogenaamde “extra-pair copulations”. Biologen zien vreemdgaan dan ook niet alleen als morele misser, maar soms als strategie om genetische variatie in het nageslacht te vergroten, zeker in ongunstige omstandigheden.
Dat mensen “in theorie” monogaam zijn, betekent dus vooral dat onze dominante sociale norm koppels is, niet dat iedereen zich eraan houdt. De genetica legt bloot wat iedereen in stilte al wist: de meeste mensen spelen het bever‑spel, maar een minderheid kiest soms toch voor de hertmuis‑vrije interpretatie van
trouw.