Een man die een veel te dure sportwagen aanschaft, een vrouw die plots een yogaretraite op Bali boekt, de beroemde midlifecrisis, we lachen er graag om. Maar volgens een grote nieuwe studie van Stanford University is die crisis vooral een mythe.
Toch voelt het leven halverwege voor velen zwaarder. Niet omdat ze ouder worden, maar omdat ze minder te besteden hebben.
Onderzoeker David Rehkopf en zijn team doken in de cijfers van meer dan 5,3 miljoen Amerikanen tussen de 43 en 74 jaar. Wat bleek? Het is niet de leeftijd die mensen neerslachtig maakt, maar het inkomen. Vooral mensen tussen de 50 en 59 jaar in de laagste inkomensgroep rapporteren een fors slechtere mentale gezondheid dan leeftijdsgenoten die financieel ruimer zitten.
De onderzoekers noemen dit geen midlifecrisis, maar een ongelijkheidscrisis. Want wie in de onderste inkomenscategorie zit, krijgt niet alleen te maken met geldstress, maar ook met de gevolgen van structurele ongelijkheid: slechtere toegang tot zorg, meer obesitas, meer roken, meer racisme. Het resultaat? Minder gezonde jaren, meer dagen waarop je je beroerd voelt en meer kans op wat economen 'deaths of despair' noemen, overlijdens door zelfdoding, drugs of alcohol.
Op latere leeftijd wordt het weer beter
Opvallend is dat de mentale gezondheid bij mensen boven de 60 wel weer iets beter wordt, zelfs bij de lagere inkomens. Dat komt, denken de onderzoekers, doordat deze groep dan eindelijk profiteert van zaken als pensioen, aow en andere vormen van sociale zekerheid. Een schrale troost: pas als je bijna oud bent, krijg je wat rust.
Wat zegt dit over ons? Misschien dat het tijd is om de midlifecrisis te herzien. Niet als luxeprobleem van mensen die zich vervelen, maar als signaal van maatschappelijke druk en onzekerheid. De echte crisis is niet dat we ouder worden, het is dat we leven in een wereld die nog steeds erg ongelijk is.