Computers gebouwd uit levende menselijke hersencellen, oftewel biocomputers, bestaan echt. Ze kunnen inmiddels simpele taken uitvoeren, zoals Pong spelen of spraak herkennen.
Momenteel is er veel belangstelling voor biocomputers. Dat komt door een combinatie van factoren: investeerders die alles wat naar AI riekt financieren, snelle vooruitgang in het kweken van hersenweefsel buiten het lichaam en een samenleving die dankzij hersen-computerinterfaces steeds meer gewend raakt aan technologie die biologie en elektronica mixt.
Al bijna vijftig jaar kweken neurowetenschappers neuronen op micro-elektroden om hun elektrische activiteit te bestuderen. Maar pas met de opkomst van hersenorganoïden – mini-hersentjes gemaakt uit stamcellen – kwam er echt vaart in. Sinds 2013 kunnen zulke organoïden zichzelf vormen tot driedimensionale, hersenachtige structuren, inmiddels veelgebruikt voor medicijnonderzoek en ontwikkelingsbiologie.
Hoewel organoïden complexe netwerkactiviteit beginnen te vertonen, is de consensus duidelijk: ze zijn niet bewust en staan ver af van echte cognitie. Toch veroorzaakte een studie van het Australische Cortical Labs in 2022 veel ophef. Hun neuronencluster “leerde” Pong spelen.
Daarna raakte de term organoid intelligence in zwang, catchy, maar volgens experts misleidend, omdat het lijkt te suggereren dat deze systemen kunnen tippen aan moderne AI. Intussen lopen ethische richtlijnen achter op de technologische ontwikkelingen, zeker nu organoïden niet alleen medisch gereedschap zijn, maar ook als rekenhardware worden gezien.
Bedrijven investeren erin, maar blijft het een hype?
Zowel bedrijven als universiteiten wereldwijd proberen nu biocomputers te bouwen. Het Zwitserse FinalSpark biedt al remote toegang tot levende neurale netwerken, terwijl Cortical Labs werkt aan een desktop-biocomputer. Sommige onderzoekers dromen zelfs van toepassingen zoals het voorspellen van olievlekken met biocomputers.
Toch blijven de claims bescheiden: de huidige systemen kunnen reageren, leren en zich beperkt aanpassen, maar tonen geen intelligentie of bewustzijn. De focus ligt vooral op het schaalbaar maken van prototypes en nuttige toepassingen vinden, bijvoorbeeld als alternatief voor dierproeven of voor betere modellen van neurologische aandoeningen.
Wat deze technologie vooral spannend én ongemakkelijk maakt, is de bredere context. Terwijl miljardairs investeren in hersenimplantaten en transhumanistische toekomstbeelden, dwingt organoid intelligence ons opnieuw na te denken over wat intelligentie eigenlijk is en wanneer een klompje menselijke cellen morele bescherming verdient.
De technologie is pril. Maar de snelle ontwikkeling suggereert dat discussies over bewustzijn, ethiek en de grenzen van mens-machine-integratie veel sneller op ons afkomen dan verwacht.