In 1998 sloot neurowetenschapper Christof Koch een weddenschap met filosoof David Chalmers: binnen 25 jaar zou de wetenschap het mysterie van menselijk bewustzijn ontrafeld hebben. Vijfentwintig jaar later moest Koch zijn verlies erkennen en Chalmers een fles wijn aanbieden. Het beruchte ‘hard problem’ – wat bewustzijn precies is – blijft onopgelost.
Ruim een eeuw eerder probeerde de Duitse psychiater Emil Kraepelin (1856-1926 het raadsel van de geestelijke gezondheid vanuit een heel andere hoek te benaderen. Waar men waanzin voorheen zag als een uiting van het innerlijk, stelde hij dat het een biologische oorsprong had: een ziekte van de hersenen. Hij verdeelde geestesziekten in duidelijke categorieën als schizofrenie (toen dementia praecox genoemd) en manisch-depressiviteit.
Van psyche naar biologie
Volgens Kraepelin waren persoonlijke omstandigheden zoals liefdesverdriet of werkdruk niet de oorzaak, maar juist het gevolg van psychische stoornissen. Daarmee schoof hij de rol van de psyche grotendeels terzijde en wilde hij psychiatrie behandelen als geneeskunde: via symptomen en diagnostische lijsten waar artsen het over eens konden worden.
Zijn invloed reikte ver. Kraepelin trainde psychiaters die later in nazi-Duitsland misbruik maakten van de biologische denkwijzen om gruweldaden te rechtvaardigen. Zelf pleitte hij regelmatig voor eugenetische ideeën, waarbij hij groepen mensen als “sociaal inferieur” bestempelde en waarschuwde voor hun vermeende “degeneratieve invloed” op de samenleving.
De erfenis: DSM en de neo-Kraepelinians
In de jaren zeventig grepen Amerikaanse psychiaters terug op Kraepelins manier van denken. Ze noemden zich neo-Kraepelinians en ontwikkelden een nieuw systeem dat wereldwijd bepalend zou worden: de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, oftewel de DSM. Inmiddels telt dit handboek zo’n 600 categorieën, variërend van schizofrenie tot een door cafeïne veroorzaakte slaapstoornis.
De DSM werd de basis van de moderne psychiatrie: een diagnose is alleen geldig met een DSM-label en zorgverzekeraars eisen de bijbehorende code. Het systeem gaf de psychiatrie een wetenschappelijke uitstraling, maar riep ook kritiek op. Veel diagnoses zijn vaag – een teken van een manische episode kan bijvoorbeeld simpelweg “meer doelgerichte activiteit” zijn – en lijken soms meer op een horoscoop dan op harde wetenschap.
Een systeem met haken en ogen
De biologische psychiatrie leverde wel praktische voordelen op: onderzoek kon objectiever lijken en medicijnen boden snelle behandelopties. Maar de keerzijde is dat veel patiënten vooral korte consulten en snelle recepten krijgen, zonder dat er aandacht is voor hun persoonlijke verhaal. Hoop op genezing wordt vaak vervangen door levenslange medicatie.
Psychiatrisch historicus Michael Shepherd zei ooit tegen een van de belangrijkste neo-Kraepelinians, Nancy Andreasen: “Ik was erg bedroefd te zien dat je Kraepelin tot een icoon hebt gemaakt. Hij was een monster die veel schade heeft aangericht.”
De discussie blijft
Vandaag de dag staat de psychiatrie op een kruispunt. Het neurotransmittermodel dat jarenlang als verklaring diende, is grotendeels ontkracht. Nieuwe termen als ‘biopsychosociaal’ winnen terrein, maar de praktijk blijft sterk beïnvloed door Kraepelins erfenis: korte consulten, veel medicatie en een nadruk op biologie boven psyche.
Wat ooit begon als een poging om psychiatrie ‘wetenschappelijk’ te maken, bepaalt nog altijd hoe miljoenen mensen met psychische klachten behandeld worden – vaak sneller, maar niet altijd beter.