Het klinkt als sciencefiction, maar het idee bestaat al sinds 1949. Wiskundige en natuurkundige John von Neumann beschreef toen het concept van een universele bouwer, een machine die zichzelf kan reproduceren. In de decennia daarna begonnen wetenschappers zich af te vragen: wat als een buitenaardse beschaving zulke zelfreplicerende sondes de ruimte in stuurt om het heelal te verkennen?
Volgens ingenieur Alex Ellery van de Carleton University in Canada is dat niet langer alleen theorie. In een nieuw artikel stelt hij dat zulke sondes mogelijk al ons zonnestelsel hebben bezocht en misschien nog steeds actief zijn.
Ellery is gespecialiseerd in robotica en zelfreplicatie en onderzoekt hoe technologieën als 3D-printen en kunstmatige intelligentie de bouw van zogenaamde Von Neumann-sondes ooit ook voor mensen mogelijk kunnen maken. In zijn nieuwe studie richt hij zich echter op een ander punt: als deze sondes werkelijk bestaan, zouden we ze kunnen herkennen aan hun technosignaturen, meetbare sporen die wijzen op kunstmatige activiteit.
Volgens Ellery zouden zulke machines logischerwijs dezelfde doelen hebben als hun makers: overleven en verkennen. Een beschaving die haar ster ouder ziet worden of zichzelf bedreigd voelt, kan zelfreplicerende robots inzetten om informatie te verzamelen, grondstoffen te winnen en elders nieuwe nederzettingen te stichten. Omdat deze sondes geen zuurstof, voedsel of rust nodig hebben, zouden ze zich razendsnel kunnen verspreiden door de Melkweg.
“Ze zouden hun energie halen uit nucleaire reactoren”, schrijft Ellery. Zulke installaties zouden meetbare sporen nalaten, zoals afwijkende isotopen van uranium of thorium. De Maan is volgens hem een bijzonder kansrijke plek om te zoeken: haar oppervlak bevat metalen en mineralen die nuttig zijn voor de bouw en energieproductie, precies wat een zelfreplicerende sonde nodig heeft.
Ellery stelt dat toekomstige SETI-onderzoeken (Search for Extraterrestrial Intelligence) zich niet alleen moeten richten op radiosignalen uit de ruimte, maar juist op onze eigen kosmische achtertuin. Hij suggereert dat er aanwijzingen kunnen liggen in kraters, in de asteroïdengordel of zelfs onder het maanoppervlak.
“Als zulke sondes ooit onze hulpbronnen hebben gebruikt”, schrijft hij, “zou er best iets achtergebleven kunnen zijn: een universele bouwer die wacht tot wij technologisch ver genoeg zijn om hem te vinden.”
De kans dat we al zijn bezocht, blijft speculatief. Maar Ellery’s boodschap is duidelijk: misschien hoeven we niet verder dan de Maan te kijken om te ontdekken dat we niet alleen zijn.