Johan Derksen heeft altijd gelijk. Niet eens zozeer zijn standpunten vallen op - dan die zijn zeer veranderlijk - maar zijn rotsvaste vertrouwen dat hij gelijk heeft. De hele wereld kan over hem heenvallen, maar dat laten hem - lijkt het - onbewogen.
In het AD beschrijft
Derksen zijn jeugd. Die was niet leuk.
“In huize Derksen heerste 'een verschrikkelijk rechts cultuurtje'. ‘Mijn vader was tegen de Partij van de Arbeid, dus wij keken nooit naar Vara-programma's. Of naar de KRO, want met roomsen had hij ook niets.’
‘Ik had een aangeboren grote bek... Maar pas toen ik ouder werd, begon ik écht mijn mondje te roeren.'
De spanningen thuis waren heftig: “Hij had een kwaaie dronk en losse handjes. Niet eens naar mij, maar naar mijn moeder. Hij heeft haar leven tot een hel gemaakt... Omdat de Bijbel heilig was, lag ik 's avonds in bed te bidden of mijn vader mijn moeder niet ging slaan. Soms ging ik zogenaamd plassen en de wc doortrekken. Om mijn moeder te beschermen.”
Rebellie borrelde vroeg: “‘Ik had een aangeboren grote bek... Maar pas toen ik ouder werd, begon ik écht mijn mondje te roeren.
De ruzies liepen zo hoog op dat mijn moeder op een gegeven moment zijn dienstpistool verstopte, omdat ze bang was dat hij mij dood ging schieten.’”. Zijn ambitie week af van de wens van zijn vader: “‘Mijn vader vond dat ik naar de politieschool moest. Dat wilde ik niet. Ik had niks met die uniformen.’”
Zijn
opvoeding vond hij voor een groot deel in de kleedkamer: “In de kleedkamer... werd Derksen grotendeels opgevoed. ‘Johan leeft volgens de mores van het kleedlokaal uit de jaren 70. Dat betekent: nooit je zwakte tonen en als je een schop krijgt niet piepen maar twee keer zo hard terugschoppen.’”